*uitspraak van een niet bij name genoemd bekende musicoloog

De Franse componist Maurice Ravel (1875 – 1937) schreef onder andere zijn bekende Bolero, het charmante Ma mère l’oye voor piano Quatre-Mains (moeder de gans naar het gelijknamige sprookjesboek), zijn pianoconcert in G, alsook een pianoconcert voor de linkerhand, de Pavane Pour Une Infante Défunte en nog verscheidene andere werken. Ravel voelde zich aangetrokken tot dansvormen, waarvan de Bolero en de Pavane voorbeelden zijn. Ook schreef hij een set Valses nobles et sentimentales voor piano.

Laatstgenoemde werken waren een voorloper van zijn fascinerende “La Valse”, waaruit Ravels liefde voor de Weense wals blijkt. Al in 1906 had Ravel het plan opgevat om een eerbetoon aan Johann Strauss II te schrijven en noemde het toen “Wien”, naar de stad van de wals bij uitstek. Maar pas in 1919 maakte hij er serieus werk van, toen impresario Serge Diaghilev hem de opdracht gaf nieuwe muziek voor Ballets russes te leveren. Het duurde uiteindelijk 14 jaar totdat het werk in 1920 werd voltooid. Ravel heeft het in die periode ook een nieuwe benaming gegeven: Poème Choreographic. In deze periode speelde zich ook de Eerste Wereldoorlog af, en dit kan grote invloed hebben gehad op het uiteindelijke karakter van het stuk. Interessant is de theorie dat het werk zou gaan over het ineenstorten van de 19e-eeuwse imperiale samenleving, zoals gesymboliseerd door haar dansobsessie, de wals. Die theorie is door Ravel zelf tegengesproken: “Terwijl sommigen een poging tot parodie ontdekken, en zelfs tot karikatuur, zien anderen er categorisch een tragische toespeling in – het einde van het Tweede Keizerrijk, de situatie in Wenen na de oorlog, enz… Deze dans kan tragisch lijken, net als elke andere emotie… tot het uiterste gedreven. Men zou echter alleen maar moeten zien wat de muziek uitdrukt: een stijgende progressie van sonoriteit, waaraan licht en beweging worden toegevoegd.” Hij merkte in 1922 ook op: “Het heeft niets te maken met het heden, de situatie in Wenen, en in dat opzicht heeft het ook geen enkele symbolische betekenis. In de loop van La Valse heb ik geen dodendans of een strijd tussen leven en dood voor ogen. Het jaar van de choreografische setting, 1855, verwerpt dan ook een dergelijke veronderstelling.”

Volgens de componist beeldt het eerste tafereel de geboorte van de wals uit. Het tweede deel laat ons zwevende dansparen zien van het Wenen van Johann Strauss en zijn familie. Het derde deel is een keizerlijk dansfeest waar niemand zich kan onttrekken aan het walsritme. Als het hoogtepunt bereikt is stort de wals ineen.

Ravel heeft gezegd: “Die Vorstellung von einem phantastischen Wirbel, dem sich niemand entziehen kann”. Vertaald: “Het idee (is) een fantastische draaikolk waaraan niemand kan ontsnappen.”

Manuscript Ravel La Valse
Manuscript van de laatste maten van La Valse
(piano-solo versie)

La Valse is zowel nostalgisch als sinister. In de muziek worden de taferelen als volgt vertaald: het werk begint met vaag gemurmel in het basregister, waaruit een walsritme ontstaat. Dit evolueert naar een grote Weense wals, elegant en in de beste traditie van Johann Strauss. Na enige tijd wordt de muziek steeds koortsachtiger. Een deel van de eerdere vrolijkheid keert echter terug waarna we de apotheose van de wals bereiken, wat gelijk ook het explosieve einde betekent.

Gemurmel
Vaag gemurmel aan het
begin
Koortsachtigheid
Het wordt koortsachtiger, dit gaat
gepaard met enig spektakel

Ravel is minder geïnteresseerd in het creëren van een echte balzaalwals à la Strauss dan in het gebruik van de meest typische kenmerken van Strauss in een kaleidoscopische orkestrale textuur; velen hebben La valse beschreven als een gedeconstrueerde Strauss-wals. Hoewel sommige kenmerken van Strauss zijn, zijn de harmonieën, orkestratie en ritmische wendingen allemaal van Ravel. Ravels rijke harmonische smaak omvat de kleurrijke niet-functionele akkoorden, pittige dissonanten en zelfs hints van polytonaliteit die allemaal kenmerken zijn van zijn volwassen stijl.

Serge Diaghilev, die Ravel om balletmuziek had gevraagd, wees het stuk af toen hij Ravel’s transcriptie voor twee piano’s hoorde (gespeeld door o.a. Ravel zelf). Hij zei erover: “Ravel, it’s a masterpiece…but it’s not a ballet…It’s the portrait of a ballet…It’s the painting of a ballet.’ […]” Maar al snel werd het wel een populair concertstuk. Een jaar of 9 later is het toch met ballet uitgevoerd, sinds die tijd zijn er verschillende choreografieën voor geschreven.

Onder deze link zijn YouTube filmpjes te zien met balletuitvoering (in het eerste filmpje begint de wals bij de 16e minuut).

Als voorwoord bij de partituur schreef Ravel:

“Door wervelende wolken heen zijn walsende paren vaag te onderscheiden. De wolken lossen geleidelijk op: je ziet bij letter A een immense zaal bevolkt door een zwierende menigte.

Het tafereel wordt geleidelijk helderder. Het schijnsel van de kroonluchters komt tot volle pracht bij het fortissimo bij letter B.

Een keizerlijk ballet rond 1855”

Voorwoord bij de partituur
Partituur Ravel’s La Valse bij letter A
Bij letter A (versie voor 2 piano’s)
Partituur Ravel’s La Valse bij letter B
Bij letter B (versie voor 2 piano’s)

Bij letter A begint het voor piano 2 met 8 achtsten per maat wat al onnatuurlijk is voor een wals (bij een 3/4 maat van de wals verwacht je 6 achtsten of triolen met 9 achtsten per maat). Daar moet piano 1 wel met een echt walsritme op spelen. Daarbij wordt de melodie ook nog eens opgerekt, zodat het een twee keer zo langzame wals lijkt. Deze ritmes staan dus geheel los van elkaar maar moeten toch iedere maat samenvallen. Het lijkt of de wals hier op gang komt. De 8 achtsten van piano 2 beelden de wervelende menigte uit waar Ravel in zijn inleiding aan refereert. Een soort basisbeweging waaruit de wals moet gaan opstijgen.

Bij letter B heeft de compositie zich ontwikkeld tot de strakke, uitbundige 3/4 maat die een Weense wals kenmerkt, zeer stevig te spelen met fortissimo. Dat alles na het op gang komen van de wals bij letter A, en de daarop volgende elegante, vloeiende walsbeweging.

Er zijn verschillende arrangementen: allereerst heeft Ravel zelf de versie voor twee piano’s geschreven, en later die voor één piano. De solo-pianoversie bevat enkele uiterst moeilijke passages, waarin de uitvoerder zijn creativiteit moet tonen. De solo-pianoversie is lang links blijven liggen.
Commentatoren en performers blijven worstelen met de betekenis van het werk. Is het een dodendans of een hallucinerende werveling van verrukking? Op de site van Interlude (zie onderaan deze pagina) is te vinden dat Georg Predota daarover schreef: “De solo-pianoversie lijkt eigenlijk te suggereren dat het beide is. Terwijl de eerste helft van het werk een perfecte impressionistische versie van de walsstijl is, presenteert de tweede helft ‘een boeiende, gewelddadige en expressionistische weergave van de ondergang van de toenmalige samenleving’. Of Ravel zich er nu bewust van was of niet, in La Valse legde hij perfect de vinger aan de pols van zijn tijd.”
De laatste jaren groeit de populariteit en wordt het stuk vaker uitgevoerd.


Door verschillende arrangeurs zijn versies voor Quatre-Mains (vierhandig op één piano) geschreven. Naast versies voor piano bestaan er transcripties voor specifieke instrumentgroepen, zoals blazersensemble, pianotrio, strijkkwartet met harp. Deze zijn niet door Ravel zelf gearrangeerd.

Onder deze link zijn YouTube filmpjes van verschillende versies te zien.

De informatie en ideeën op deze pagina heb ik grotendeels van verschillende internet sites zoals: